Marcus Miller, Paradiso Amsterdam, 28 april 2015
Hij is groot geworden bij Miles Davis. Wie niet? Bassist Marcus Miller is een van vele muzikanten die een uitstekende leerschool hebben doorlopen bij de trompettist en hij heeft altijd onderkend wie hem artistiek in het zadel heeft geholpen. Davis had zich medio jaren zeventig teruggetrokken uit het muzikale leven en wijdde zich aan tekeningen en schilderijen. Bij zijn comeback in 1981 stelde hij een nieuwe band samen om een plaat maken en te gaan toeren, waarbij Miller een steunpilaar bleek. Later produceerde de bassist drie platen voor Davis, waarvan hij de bekendste, het funky Tutu, grotendeels zelf schreef.
Inmiddels heeft Miller een succesvolle solocarrière en is hij goed voor een uitverkocht Paradiso. Hij is vooral befaamd om zijn slapping bass, waarbij hij de snaren van zijn gitaar laat kletteren, maar de man speelt ook basklarinet, sopraansaxofoon en piano. Vanavond in Amsterdam beperkt hij zich op een paar uitstapjes na tot de elektrische basgitaar, niet alleen met de techniek van slapping, maar ook door aan de snaren te plukken en door te tokkelen.
Als bandleider is hij niet de voornaamste solist, maar hij laat op daartoe geëigende momenten wel horen wie hier de maestro is. Herhaaldelijk speelt Miller een zangpartij op zijn bas die vocalen moet vervangen. Dat is nooit zo geslaagd omdat zijn instrument niet erg meegaand is en omdat een melodie wel erg sterk moet zijn om instrumentaal te overtuigen. In Papa was a rolling stone bijvoorbeeld, worden de zangstemmen node gemist. Vaak ook speelt hij een sturende rol in het verlengde van percussie en drums. Dan kijkt hij om zich heen, ziet zijn muzikanten aan en geniet van wat zich voor zijn ogen afspeelt.
Miller speelt vanavond voornamelijk het repertoire van zijn onlangs uitgekomen album Afrodeezia, dat hij als woordvoerder van UNESCO opdroeg aan onderdrukten door slavernij. De nummers blijven in de buurt van de originelen op de plaat, maar worden rijkelijk voorzien van solo's van de hele band. De uitgesponnen versies laten verschillende genres horen, maar vooral funk en fusion voeren de boventoon. Een enkel nummer heeft een Zuid-Amerikaans ritme als de calypso. Echt spannend wil het allemaal niet worden, of het moet zijn bij de diverse interacties met koraspeler Cherif Soumano. Die zorgen voor de enige momenten met een afwijkend en dus onderscheidend karakter, waarbij je je gespannen afvraagt hoe de dialogen zich zullen ontwikkelen. De muzikanten zijn zeker muzikaal en weten hoe ze een solo moeten opbouwen, maar het blijft allemaal redelijk voorspelbaar.
Het publiek heeft daar lak aan, want het krijgt waarvoor het kwam. Dat geldt zeker ook de toegift en ook die was voorspelbaar, want waar kon Marcus Miller de toeschouwers meer een plezier mee doen dan met de titeltrack van Tutu.