José James, Paradiso Amsterdam, 13 juli 2017
José James is een jazzzanger die jazz haat. Hij heeft het helemaal gehad met het genre en de muziekindustrie die daar omheen hangt. Nu is hij wel vaker van koers veranderd, maar dit keer is het serieus. Je kunt zelfs rancune bij hem waarnemen. Niettemin stond hij dit voorjaar nog op het Transition Festival in Utrecht – na twee jaar al een van de belangrijkste jazzevents in Nederland – en is hij geprogrammeerd in de jazzserie van Paradiso.
In Utrecht blameerde hij zich door een tape mee te laten lopen, maar in Paradiso treedt hij aan met een band, inderdaad, een jazzband, met toetsenist James Francies, bassist Josh Hari en slagwerker Nate Smith. Je afkomst verloochen je niet zo makkelijk, juist niet als je je daar tegen afzet. James geeft zijn musici de ruimte en ook dat doet sterk denken aan jazz. Francies kan royaal soleren en doet dat zo gewaagd dat hij de grenzen van de consonantie opzoekt. Smith slaat jazzritmes met zijn syncopen en de zanger zelf gaat op vrije wijze aan de haal met melodieën.
James heeft als bariton een weelderige klank en die blijft goed; als hij uithaalt gaat hij niet knijpen of forceren. Qua bereik liggen de uitersten niet ver uit elkaar. In zijn raps komt hij met virtuoze stemacrobatiek, waarbij hij zichzelf met armgebaren lijkt te dirigeren. Het vraag-en-antwoordspel dat hij in zijn eentje opvoert is vermakelijk, zeker als hij het tempo opvoert en vooral drummer Smith gek maakt. Het tempo van de nummers over de hele avond ligt juist laag.
Het kwartet neemt een voorschot op een project rond soulzanger Bill Withers, met een medley met improvisaties rond Ain't no sunshine. Later komt Lean on me nog aan bod, luid en duidelijk meegezongen door het publiek. Sowieso klinkt James vanavond als Withers. De ballads zijn ook echte soulballads. De balans opmakend, is van een nieuwe liefde geen sprake; het is bij James nog altijd soul, R&B, hiphop én jazz.