Interview drummer John Engels, Amsterdam, 16 februari 2015
John Engels stelt voor om zijn levensverhaal achterstevoren te vertellen. "Dan beginnen we bij mijn tachtigste verjaardag en eindigen bij Coleman Hawkins, bij wie ik als kind op schoot zat." De interviewer had zo zijn eigen plan voor het verloop van de ontmoeting, maar vindt het een goed idee. Veel mogelijkheden om enige structuur in het gesprek aan te brengen, krijgt hij niet. Engels springt in al zijn enthousiasme van de hak op de tak en neemt daarbij soms grote sprongen. Dat is allemaal prima, want de interviewer weet dat de drummer op zijn best is als die zijn gang kan gaan. Engels: "Als het maar een swingend verhaal wordt." Ordening vindt later wel plaats, bij het componeren van het artikel boven het toetsenbord.
Het interview vindt plaats bij Engels thuis in Amsterdam. Hij is daar omringd met muziek op allerlei geluidsdragers en er staan meerdere drumstellen. Engels kan elk moment talloze herinneringen ophalen middels honderden foto's die aan verschillende muren hangen. Wat een rijke geschiedenis heeft deze man. Geen wonder dat jazzjournalist Jeroen de Valk een boek zag in zijn leven. Het ligt net in de winkels met de titel Hé vogel, wanneer spelen we weer, naar een geijkte uitspraak van de drummer. Het is een van de verrassingen bij de viering van Engels' tachtigste verjaardag dit jaar, exact op 13 mei 2015. Als de interviewer is bijgekomen van alle indrukken in de huiskamer van de drummer, volgt nog de apotheose: een rondgang door de muziekstudio onderin de woning, het heilige der heilige. "Mijn tempel", roept Engels uit.
De drummer viert zijn verjaardag onder meer met de Vogel Vrij Tour, die vanaf april het hele verdere jaar duurt, althans tot november. Optredens zijn er in tientallen zalen in het hele land met alle verschillende bands waarin Engels opereert: Barnicle Bill Trio, John Engels Kwintet en Louis van Dijk Trio. Speciaal voor de viering werd de groep Vogel Vrij Vier samengesteld en een eenmalig duo-optreden met Benny Golson geprogrammeerd. Hier en daar duiken prominente gasten op, die ook allemaal op het affiche staan. Op de dag zelf, woensdag 13 mei, is er een groot feest in het Bimhuis met alle drie de bands plus gasten.
"Ik ben niet goed in namen", zegt hij, om er vervolgens in de loop van twee uur duizelingwekkend veel te noemen. Dat is een valkuil bij een gesprek met Engels: hij heeft met zovele grote musici gewerkt dat een samenzijn met hem makkelijk in een namenparade ontaardt. Maar ja, wat wil je, als je met Dizzy Gillespie, Ben Webster en Nina Simone hebt gewerkt, om er toch maar een paar te noemen. Misschien is het makkelijker om te vermelden met wie hij niet gespeeld heeft. Engels maalt niet om al die beroemde mensen. "Als je van binnen maar geraakt wordt". Wel is hij blij dat hij deel uitmaakt van de traditie, "want daar kom alles vandaan".
Engels leeft echter niet in het verleden, hoewel hij de historie eert. Met zijn jaloersmakende vitaliteit is hij nog altijd actief, zeker in het kroonjaar waarin hij nu leeft. Ook is hij op de hoogte van de actuele muziekpraktijk. "Ik zie een toenemende belangstelling voor de traditie, op de conservatoria en ook in het circuit. Ik merk dat de jonge jongens weer terug gaan naar de roots. God, wat zijn die gasten tegenwoordig goed. Zoveel technische bagage hadden wij vroeger niet." En dan toch weer een paar namen: "Ben van Gelder (altsaxofoon) en Joris Roelofs (basklarinet) springen er voor mij uit, maar er zijn zovelen."
Engels staat open voor de jeugd, maar uiteindelijk is hij ontvankelijk voor contacten met iedereen. Dat maakt hem ook zo aimabel. Hoe mensen eruit zien, wat hun achtergrond is, hun visie, hun gedachtegoed, hij kan er goed mee overweg. Mensen in andere landen en culturen vindt hij interessant: "van hen krijg ik inspiratie." Wel vindt hij het belangrijk dat mensen persoonlijkheid uitstralen, wat zich in de muziek uit in een herkenbare sound. "Alles draait om personality, ik wil geen kopieën, ik wil een eigen geluid." Deze kwalititeiten gelden zeker Engels zelf, die geroemd wordt om zijn inlevingsvermogen, maar tegelijkertijd zijn stempel kan drukken op een song. Hij is vooral sterk als drummer van swing.
It don't mean a thing if it ain't got that swing, roept hij onmiddellijk uit. En swing heeft hij zeker. De man is nog altijd soepel in de polsen. Met een ongeziene terloopsheid kan hij de fraaiste figuren slaan met zijn brushes. Hij is geen powerdrummer, maar een perfecte jazzdrummer, die het moet hebben van accenten en nuanceringen met veel kleuring en veel bekkenwerk. Vooral zijn samenspel met de bassist kan soms magisch zijn, zoals indertijd met Ray Brown op North Sea Jazz. "Toen viel elke noot op zijn plaats." Met Chet Baker had hij haast telepathie. "We praatten niet veel, maar muzikaal hadden we elkaar veel te vertellen."
Ook met het bopidioom is Engels vertrouwd. In de jaren zestig en zeventig had je een sterke scheiding tussen enerzijds de boppers en anderzijds de avant-gardisten en impro's. Dat heeft voor Engels nooit een rol gespeeld, sterker: hij had er lak aan. "In die tijd ben ik met Theo Loevendie gaan spelen. Die was behoorlijk vooruitstrevend. Toen werd ik met een scheef oog aangekeken door veel jazzpuristen, maar dat boeide me niet. Van Theo heb ik veel geleerd over het vrije spel, over hoe je de boel open kunt breken en over hoe je de zaken van de andere kant kunt bekijken. Trouwens, ook de moderne geesten wisten echt wel wat traditie was. Als Misha (Mengelberg) de blues speelde, wist je niet wat je hoorde."
Engels heeft niet alleen met veel verschillende muzikanten gespeeld, als er geen gezamenlijk werk was, kwam hij ze wel ergens tegen. "Ik zal nooit vergeten dat ik Monk en Misha gezellig zag zitten keuvelen op een bankje in de Sheherazade. Je maakte in die tijd nog niet zo makkelijk een foto, dat vind ik nog altijd jammer." De Sheherazade was een legendarische club in Amsterdam die in handen kwam van Engels en zijn collega's van Diamond Five, eind jaren vijftig. Dat ensemble ontwikkelde zich tot een topband in die tijd, die veel Amerikaanse muzikanten aantrok als gastspelers, onder wie Stan Getz en Phil Woods. Het verhaal gaat dat de club ten onder ging aan de opkomst van de popmuziek. Ook Quincy Jones speelde er met zijn bigband. Engels kreeg later diens biografie, een dik boekwerk waarin de Amerikaan geschreven had: "For my brother John." De drummer bewaart eveneens herinneringen aan een andere nog levende grootheid. "Bij het Muziektheater op het Waterlooplein kwam ik Sonny Rollins tegen met zijn vrouw na . Zij zaten op de bus te wachten na zijn concert. Ik maakte een praatje met hen en sprak mijn bewondering uit voor de saxofonist. Graag had ik met hem gespeeld, ik beschouwde toen al Rollins als een van de allergrootsten."
Wel speelde hij met Kid Dynamite, met wie hij toerde in Duitsland midden jaren vijftig. Engels was bij hem terechtgekomen via de band van George Johnson, een Amerikaanse saxofonist die veel in Europa toerde en van wie niets meer werd vernomen nadat hij aan de waterkant van een Amsterdamse gracht was gesignaleerd. Maar Dynamite was belangrijker voor de drummer: "Kid was als een vader voor me, ik was jong, ik moest nog veel leren en wilde de muziek en alles daaromheen opzuigen. Kid was altijd bezig om zijn rieten te slijpen, ik zie hem nog steeds zitten. We speelden tot de laatste klant vertrokken was, als de ochtend al gloorde, avond aan avond. Dan krijg je routine."
Die had hij nog niet toen hij in 1953 begon bij de Amerikaanse pianist Mary Lou Williams. "Die jongen heeft iets", had ze gezegd toen ze de jonge John hoorde spelen. De korte betrekking was geregeld via zangeres/pianist Pia Beck, die zowel Williams als drummer John Engels sr. kende. Later zou Engels jr. met Beck zijn eerste plaat opnemen, dat was in 1957. Talloze bezielde albums volgden, met muzikanten uit de hele wereld. Met dezelfde intensiteit speelt hij voor publiek. "Ik was altijd op zoek naar plekken om te jammen. Nu gaat iedereen naar de hogeschool en naar Amerika, ik moest een maand sparen voor een 78-toerenplaat." Het lijkt erop dat de drummer toch echt wel in de goede tijd geboren is: hij heeft de opbouw na de oorlog meegemaakt, de opkomst van de welvaart en bevond zich tussen de originals. Engels zou in elke tijdsperiode volop van het leven hebben genoten met zijn positieve instelling. Op zijn tachtigste zuigt hij nog steeds het leven op. "Ik wou dat een dag 24 uur langer duurde." Van ophouden weet hij niet en wil hij niet weten, want: "De shit begint elke dag opnieuw."