Henry Threadgill

Henry Threadgill & Zooid, Bimhuis Amsterdam, 16 november 2011

Hij staat daar als een zoutpilaar. Op andere momenten lijkt hij in gebed verzonken, met zijn hoofd devoot gebogen en zijn handen gevouwen. Henry Threadgill oogt hoe dan ook stoïcijns, zonder enige expressie en zonder al te veel leven. De componist, bandleider, altsaxofonist en fluitist kijkt verdwaasd rond en kan moeilijk overweg met het mondstuk van zijn saxofoon, de kleppen van zijn instrument en de microfoonstandaard. In het korte overleg met bassist Stomu Takeishi heeft de basspeler ogenschijnlijk het initiatief. 

Ja, Threadgill lijkt vanavond de weg kwijt. Zijn rol als bandleider is niet overtuigend en zijn spaarzame solo's getuigen niet van veel doeltreffendheid, eerder van een wat verwarde man. Het lijkt erop dat het belang van de Amerikaan tegenwoordig vooral ligt in zijn baanbrekende composities en niet zozeer in zijn werk als uitvoerend musicus. Hij schrijft complexe en strak gestructureerde stukken voor onorthodoxe bezettingen met de noodzaak in zich van vernieuwende improvisatie. In zijn band Zooid zitten een tubaspeler en cellist naast elkaar, toch niet gebruikelijk in een jazzformatie.

De muziek lijkt heel gefragmenteerd, alsof iedere muzikant zijn eigen partij speelt in onafhankelijke anarchie. Maar in werkelijkheid grijpen alle instrumenten feilloos in elkaar in opperste discipline, deels afgedwongen door de strenge noten van de bladmuziek. In solo's komt Zooid daar wel los van, maar in het samenspel wordt het ensemble er erg door gedicteerd. Threadgill zoekt het raakvlak tussen de moderne gecomponeerde muziek en de vrijere jazz en dat levert bij vlagen spannende resultaten op, maar kan ook de luisteraar op de proef stellen, zoals in de meer verstilde stukken, waar weinig beweging in zit.

Vanavond in het Bimhuis zijn er voldoende memorabele momenten, bijvoorbeeld als midden in een onstuimige drumsolo van Elliot Kavee een lieflijk klokkenspel klinkt, of aan het begin van de tweede set als cellist Christopher Hoffman een etude-achtig stuk speelt met veel dynamiek en variaties. Af en toe is er vuurwerk, vooral in de uptemponummers met aanstekelijke syncopen, en als Liberty Ellman een van zijn fabuleuze gitaarsolo's speelt. Tubaspeler José Davila neemt af en toe de rol van bassist Takeishi over.

In het laatste nummer komt Threadgill eindelijk in beweging. Bij het eindapplaus valt hij zowaar nog op een glimlach te betrappen. In plaats van de obligate toegift houdt hij zelfs een dankwoord, waarbij hij ineens zeer ontspannen oogt. Het laatste dat de toeschouwers zien van de man zijn de handkussen die hij hun frivool toewerpt.