Fly

Fly, Bimhuis Amsterdam, 11 juni 2016

Als je bandleider bent van musici als Larry Grenadier en Jef Ballard, moet je zelf wel een heel grote jongen zijn. Dat is saxofonist Mark Turner ook, hij wordt wereldwijd als een van de belangrijkste tenorsaxofonisten beschouwd; 'van zijn generatie' moet je er dan altijd bij zeggen. Vele jonge saxofonisten kijken naar zijn verrichtingen, vandaar dat het Bimhuis vanavond vol zit met conservatoriumstudenten.

Feitelijk is Turner geen leider in dit democratische trio, hoewel hij als frontman op het podium het meest in het oog springt en ook de voornaamste solist is. Hij is een bewonderaar van John Coltrane, van wie er nog weinig elementen in zijn spel merkbaar zijn, en aan wiens invloed hij zich al lang onttrokken heeft. Als aankomend talent kun je je helden nog wel kopiëren, daarna moet je als jazzmusicus je eigen geluid ontwikkelen, wil je er toe doen. Dat geldt ook Grenadier en Ballard, die vooral bekend zijn als vaste leden van het pianotrio van Brad Mehldau, en daarnaast met vele andere grootheden werkten. In het Amerikaanse trio Fly met Turner maakten zij drie albums, waarvan het tweede en het laatste, Year of the snake, op het gerenommeerde Duitse label ECM. Dat de drie allen rond de vijftig zijn, werkt ongetwijfeld mee in hun coöperatie, waarbij zij over dezelfde referenties kunnen beschikken.

Het samenspel is in elk geval schitterend, met een open structuur, waarbij de drie elkaar het beste gunnen. Het openingsstuk is curieus: de melodie van een wiegeliedje bovenop jachtige basloopjes en syncopes in het slagwerk. Turner speelt behoedzaam, haast timide. Je zou denken dat hij in de loop van de avond loskomt, maar dat gebeurt nauwelijks, het blijft allemaal erg beheerst en vooral ook bedacht. Hij speelt de meeste tijd in het middenregister, pas na de pauze raakt hij de uitersten van zijn bereik aan. Turner heeft een prachtige toon, die komt uit de diepte, waarmee hij de mooiste figuren speelt, toch blijft het cerebraal. 

Bassist Grenadier brengt versnellingen en vertragingen aan en laat de snaren zingen. Soms speelt hij akkoorden, soms hanteert hij de strijkstok. Intrigerend wordt het als hij steeds korte motieven herhaalt en ondertussen voor snelle uitstapjes zorgt. Hij weet meer te boeien dan Turner en Ballard en krijgt alle aandacht. Ballard beperkt zich voornamelijk tot begeleiding, met subtiele accenten. Zijn spel met brushes is erg verfijnd en aantrekkelijk. De onvermijdelijke drumsolo schijnt aan de basisbehoefte van veel mensen te voldoen, want de slagwerker krijgt hiervoor de handen op overweldigende wijze op elkaar. In het algemeen speelt hij zacht. Iedereen speelt eigenlijk zacht, alsof ze de buren niet willen storen.

Na de pauze vervalt de band in hetzelfde idioom. Wel gaat bij vlagen het tempo omhoog en is de variatie groter, met meer levendigheid en bevlogenheid. Toch houd je bij Turner het gevoel dat de rem erop blijft. De meeste toeschouwers zijn voor hem gekomen, maar deze avond is niet hij, maar Grenadier de ster. Die eer valt een bassist niet elke avond ten deel, ook dat is curieus.