Wim Janssen

Interview Wim Janssen, slagwerker en beeldend kunstenaar, dd 13 november 2017

Hij is niet religieus, maar Bijbelverhalen kunnen voor hem vertrekpunt zijn voor grenzeloze fantasieën. Als slagwerker in de jazz en beeldend kunstenaar beseft Wim Janssen (Heiloo, 1949) het belang van het Christendom als onuitputtelijke bron van inspiratie voor westerse muziek en beeldcultuur. Als kind in een katholiek gezin was hij mateloos gefascineerd door Bijbelse platen, tekeningen en schilderijen in kerk en school. Ofschoon een dromer, kon hij toen niet voorzien dat zijn geschilderde Via Dolorosa decennia later het centrum zou vormen van een Gesammtkunstwerk in het Amsterdamse Orgelpark, tijdens de lijdenstijd, op witte donderdag en goede vrijdag.

Het project is op 29 en 30 maart 2018 de nieuwe invulling van de jaarlijkse serie Via Crucis, die artistiek leider van het Orgelpark Johan Luijmes initieerde. De panelen van de kruisweg zoals Janssen die verbeeldde zijn in bruikleen van het Museum voor Religieuze Kunst in Uden, Noord-Brabant, en staan dan opgesteld in het Orgelpark. Janssen verzorgt bijpassende muziek, samen met zijn broer Guus Janssen en Gonny van der Maten op orgels, en Raphaela Danksagmüller op duduk, een Armeens rietblaasintrument. Daarnaast wordt poëzie voorgedragen die aansluit op de thematiek. Guus en Wim Janssen hebben elkaar van jongs af aan altijd opgezocht in muzikale avonturen en kunnen blind op elkaar varen. Verwacht van hen geen conventies, maar een verbeelding en verklanking waarin de traditie weliswaar niet afgeworpen wordt, maar wel een verrassend verloop krijgt. Hoe kwam Janssens Via Dolorosa tot stand en wat behelst zijn visie op de klassieke kruisweg?

Janssen: "Mijn atelier en studio bevindt zich op het Zeeburgereiland in Amsterdam-Oost, waar ik jarenlang een asielcentrum naast me had. Ik merkte er weinig van en als ik wel contact had met de bewoners, dan bleken dat aardige mensen. Ik voelde me erbij betrokken en kreeg het plan om iets te doen met inburgering. Tijdens een ontmoeting met een vriend bracht ik het ter sprake en we begonnen wat gedachten uit te wisselen. Zoals dat gaat krijg je dan weleens een inval en toen kwam het idee op van de kruisweg. Ik begon daarover te filosoferen en zocht paralellen tussen het proces van inburgering door asielzoekers en het kruiswegverhaal van Christus. Het ging mij niet om een verheven boodschap of een geëngageerde betrokkenheid. Mensen denken dat ik een katholieke binding heb, maar dat is niet zo, ik ben alleen zo opgevoed. Ik raak ergens door gefascineerd en wil daar dan vorm aan geven. Asielzoekers zijn eenzaam en worden uitgezet, dat is een vorm van lijden, zoals Jezus ook een vorm van lijden heeft ondergaan. Verder was het creëren van mijn Via Dolorosa vooral een kwestie van vrij associëren."

"Dat ik Jezus heb vervangen door een groepje asielzoekers is het belangrijkste beeldelement op alle panelen; zij ontmoeten onderweg geen personen maar straatmeubilair. Officieel bestaat de kruisweg uit veertien afbeeldingen, dat heb ik teruggebracht tot twaalf, want de laatste twee bieden hoop en dat geldt niet voor mensen die uitgezet worden. De valpartijen en ontmoetingen lopen parallel met het origineel. Dat is voor mij essentieel in het verhaal: struikelen, vallen en ontmoeten. De reguliere staties over wat er op Golgotha gebeurt, spelen zich bij mij op een vliegveld af, het gaat dan om fouilleren, wachten en vertrekken, uitgezet worden. Dat ik gekozen heb voor straatmeubilair, zoals een parkeerautomaat of een bushalte, komt ook door een fascinatie en kwam nu goed van pas. Alles in het straatbeeld in onze steden en dorpen is ontworpen en is functioneel, ik kijk daar altijd met verwondering naar. Voor ons is het bekend en wij weten wat er mee bedoeld wordt, asielzoekers niet. Het is tekenend voor het onbegrip en de vervreemding in een ander land."

Alle voorstellingen van de Via Dolorosa heeft Janssen geschilderd met olieverf op panelen van canvas. Direct na elkaar bekijk je ze als een stripverhaal. Het zijn composities met een vogelvluchtperspectief. Janssen bereikt hier een eenvoud die richting abstractie gaat, ook het kleurgebruik is sober. Gezichten hebben geen gelaatstrekken, zodat ze anoniem blijven: iedereen zou het kunnen zijn. De aandacht wordt daardoor verlegd naar het gebaar van de figuren, de suggestie van beweging. De stijl die Janssen hier gebruikt is niet per se kenmerkend voor zijn werk, maar past wel in zijn werkwijze.

"Ik beschouw mijzelf als een conceptueel kunstenaar, vormen en stijlen zijn nooit bepalend. Mijn concept is 'de namaakkunstgeschiedenis', een geschiedenis die ik zelf verzonnen heb, waarbij ik bestaande beeldende kunst naar mijn hand zet. Ik maak schilderijen naar werken van kunstenaars uit bijvoorbeeld de zeventiende en achttiende eeuw, Rembrandt, Caravaggio, Saenredam, en die krijgen bij mij allemaal eenzelfde behandeling, niet door te kopiëren, maar door die werken als uitgangspunt te nemen voor een hedendaagse vertolking, met een ironische kijk. Eigenlijk hetzelfde als wat ik met de Via Dolorosa heb gedaan."

Janssen hanteert als uitvoerend musicus dezelfde aanpak: reconstructie van de traditie, voorzien van relativerende ironie. Hij kent de jazzgeschiedenis, maakt daar een verwrongen parafrase van, en voegt moderne elementen toe. Zijn techniek van spelen met stokken en brushes is dan weer helemaal volgens de klassieke jazzmethode, maar wel met linkshandig spel op een rechtshandig drumstel. Hij beschouwt zichzelf als een acteur, waarbij hij de rol speelt van commentator en verstoorder, zoals met terloopse slagen of opzettelijk knullig spel. Janssen wil zich niet op gelijke hoogte plaatsen met Wim T. Schippers, maar voelt zich meer thuis in diens wereld dan die van Ligeti of Stockhausen. Dit alles is echter alleen geloofwaardig vanuit een ambachtelijke kwaliteit, zoals ook bij zijn beeldend werk.

Hoewel jazzmusicus, bij wie toch altijd veel ter plekke op het podium ontstaat, bereidt Janssen zich met broer Guus en andere betrokkenen terdege voor op het programma in het Orgelpark. "We spreken alles van tevoren uitputtend door, organiseren tijdig repetities, en zorgen dat we op alles voorbereid zijn. Op de twee avonden zelf is het dan: zitten en spelen. We gebruiken stukken van Guus die verband houden met de Via Dolorosa, improviseren veel, en gebruiken samples, bijvoorbeeld van straatgeluiden. De gesproken poëzieteksten voorzien we van muzikaal commentaar. Mijn broer heeft ervaring met de instrumenten in het Orgelpark en weet heel goed hoe hij de mogelijkheden hiervan kan benutten. Ik denk dat hij alles uit de kast zal halen wat erin zit. Schilderijen bieden op zich weinig houvast voor improvisaties – anders dan filmbeelden – daar zullen we creatief mee om moeten gaan. Ik neem mijn eigen drumset mee, voorzien van alle toeters en bellen. Kern daarvan is mijn Gretsch snaredrum uit de jaren vijftig, waarover het verhaal gaat dat die uit het beste hout en staal bestaat. Dat geloof ik graag, maar als drummer let ik alleen op de klank, hoewel het bij bekkens wel handig is dat die tegenwoordig zo sterk zijn dat je erop kunt stampen en dansen. Tot grote hilariteit van mijn collega's speel ik graag met rode plastic brushes, die zij als speelgoed zien. Wel erkennen ze dat ik daar een specifiek, bijzonder effect mee bereik. Ook zorg ik dat ik mijn rods bij me heb, bundeltjes van houten staafjes. Vanwege de akoestiek in het Orgelpark kan ik niet al te veel uitpakken, het vereist enige aanpassing. Dat ik mijn eigen, vertrouwde spullen kan gebruiken, helpt daarbij. Ik zal er alleen wel zelf mee moeten gaan lopen sjouwen."

    

 

Alle publicaties